e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borrelglaasje drupje: dröpke (Heerlen), schnapsglaasje: borrel  sjnabsgläeske (Heerlen) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borstel borstel: buschtel (Heerlen), buschtəl (Heerlen, ... ), Verklw. busjtelke  busjtel (Heerlen), kwast: Verklw. kweske  kwas (Heerlen) borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)] III-2-1
borstelen afrossen: afrossen (Heerlen) borstel [SGV (1914)] III-2-1
borstelig haar borstel: buschtel (Heerlen), pinhaar: pinhaor (Heerlen) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borstelwerk borstelwerk: bøštǝlwęrǝk (Heerlen), kwispelwerk: kwespǝlwęrǝk (Heerlen) Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.] II-9
borsten borsten: brôs (Heerlen), borstwerk: brôswerk (Heerlen), memmen: memme (Heerlen), tetten: tette (Heerlen), tieten: tiete (Heerlen) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)] III-1-1
borstkas borst: bros (Heerlen), brost (Heerlen), brós (Heerlen), borstkas: bróskàs (Heerlen) borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)] III-1-1
borstnet borstnet: brōsnęt (Heerlen) Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b] I-10
borstriem borststuk: brōsštøk (Heerlen) Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52] I-10
borstrok borstrok: Mannen.  borstrok (Heerlen) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3