33313 |
aftrekken (met de hand) |
aftrekken:
āftrɛkǝ (Q113p Heerlen),
uittrekken:
ūttrɛkǝ (Q113p Heerlen)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitdraaien:
ut˱drīǝnǝ (Q113p Heerlen),
uitrollen:
utrǫlǝ (Q113p Heerlen)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
21383 |
aftroggelen |
afluchsen (<du.):
afwinnen
aafloekse (Q113p Heerlen),
afstropen:
ààfsjtreupə (Q113p Heerlen),
aftroggelen:
ààftròəchələ (Q113p Heerlen),
afvlooien:
afvlooien
aafflüe (Q113p Heerlen),
afzetten:
ààfzèttə (Q113p Heerlen),
vlooien:
vlüe (Q113p Heerlen)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
aftuigen:
āftȳgǝ (Q113p Heerlen),
uitdoen:
ūt˱dūǝ (Q113p Heerlen)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
28379 |
afvoerband |
afvoerband:
āfvø̄rbant (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
vorderband:
vø̜rdǝrbant (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
19701 |
afwas |
afwas:
aafwesj (Q113p Heerlen),
spoel:
schpeul (Q113p Heerlen),
sjpeul (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
afwas || het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || vaat
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
spoelkwast:
sjpeulkwas (Q113p Heerlen)
|
vaatkwast
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
spoelen:
schpeulə (Q113p Heerlen),
spölle (Q113p Heerlen)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
bak voor af te wassen:
bak vuur aaf te wesche (Q113p Heerlen),
kuipje:
kuupke (Q113p Heerlen),
spoelbak:
schpeulbak (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sjpeulbak (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
speulbak (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
spèulbak (Q113p Heerlen),
spoelketeltje:
sjpeulkäetelke (Q113p Heerlen)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
spoelwater:
schpeulwatər (Q113p Heerlen),
spölwater (Q113p Heerlen)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|