e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groenten bij elkaar zoeken zeumeren: zūūmmere (Heerlen) Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)] III-2-3
groentesoep groentesoep: groentesoep (Heerlen) Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)] III-2-3
groentevrouw groentevrouw: gröntevrouw (Heerlen), mooswijf: mooswief (Heerlen) groentevrouw [SGV (1914)] III-3-1
groenvoer ruwvoer: rōu̯vōr (Heerlen) De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.] I-4
grof grof: groaf (Heerlen), grof (Heerlen), grove bengel: grōvǝ bęŋǝl (Heerlen) Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b] || grof [SGV (1914)] I-9, III-3-1
grof broed grof werk: groǝf węrk (Heerlen) Cellen bestemd voor darrenbroed. Na het maken van fijn broed gaan de bijen over op het vervaardigen van grof werk of de darrenraat. Het patroon van de darrenraat is gelijk aan dat van de werkbijenraat maar de celafmeting is belangrijk groter dan die bij de werkbijenraat. In deze grotere cel wordt de dar uitgebroed maar voor honingopslag is ze ook zeer geschikt. [N 63, 13c; Ge 37, 59] II-6
grof gebouwd grof: graoəf (Heerlen), groaf (Heerlen), grof gebouwd: groaf geboowd (Heerlen), stug: stug (Heerlen), zwaar: sjwòər (Heerlen), zwaar gebouwd: schwoar geboowd (Heerlen), zwaar van pens: schwoar va pens (Heerlen) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1
grof gebouwde vrouw bai (fr.): a baj (Heerlen), bammel: in dieke bammel (Heerlen), dikke madam: in dieke madam (Heerlen), dikke trien: ing dieke trieng (Heerlen), fors vrouwmens: e forsch frommesch (Heerlen), joekel: ⁄n jokkel (Heerlen), machochel: ing machochel (Heerlen), ing mechochel (Heerlen), megochel (Heerlen), mangel: ⁄n mangel (Heerlen), paard van een vrouwmens: e peed van e frommesch (Heerlen), schommel: schōmmel (Heerlen), sjoomel (Heerlen), vrouw flink van poot: en frauw flink va poeet en oer (Heerlen), vrouwmens: e frommesch (Heerlen), zwaar prij: a swaor prie (Heerlen) fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] III-1-1
grommen grommen: WBD/WLD  grómmə (Heerlen), rauwelen: WBD/WLD  ròwwələ (Heerlen) Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)] III-2-1
grond waarop de boerderij staat erf: ɛrǝf (Heerlen) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6