20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
zeumeren:
zūūmmere (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20777 |
groentesoep |
groentesoep:
groentesoep (Q113p Heerlen)
|
Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
gröntevrouw (Q113p Heerlen),
mooswijf:
mooswief (Q113p Heerlen)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
32985 |
groenvoer |
ruwvoer:
rōu̯vōr (Q113p Heerlen)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
21329 |
grof |
grof:
groaf (Q113p Heerlen),
grof (Q113p Heerlen),
grove bengel:
grōvǝ bęŋǝl (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b] || grof [SGV (1914)]
I-9, III-3-1
|
28453 |
grof broed |
grof werk:
groǝf węrk (Q113p Heerlen)
|
Cellen bestemd voor darrenbroed. Na het maken van fijn broed gaan de bijen over op het vervaardigen van grof werk of de darrenraat. Het patroon van de darrenraat is gelijk aan dat van de werkbijenraat maar de celafmeting is belangrijk groter dan die bij de werkbijenraat. In deze grotere cel wordt de dar uitgebroed maar voor honingopslag is ze ook zeer geschikt. [N 63, 13c; Ge 37, 59]
II-6
|
17547 |
grof gebouwd |
grof:
graoəf (Q113p Heerlen),
groaf (Q113p Heerlen),
grof gebouwd:
groaf geboowd (Q113p Heerlen),
stug:
stug (Q113p Heerlen),
zwaar:
sjwòər (Q113p Heerlen),
zwaar gebouwd:
schwoar geboowd (Q113p Heerlen),
zwaar van pens:
schwoar va pens (Q113p Heerlen)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
bai (fr.):
a baj (Q113p Heerlen),
bammel:
in dieke bammel (Q113p Heerlen),
dikke madam:
in dieke madam (Q113p Heerlen),
dikke trien:
ing dieke trieng (Q113p Heerlen),
fors vrouwmens:
e forsch frommesch (Q113p Heerlen),
joekel:
⁄n jokkel (Q113p Heerlen),
machochel:
ing machochel (Q113p Heerlen),
ing mechochel (Q113p Heerlen),
megochel (Q113p Heerlen),
mangel:
⁄n mangel (Q113p Heerlen),
paard van een vrouwmens:
e peed van e frommesch (Q113p Heerlen),
schommel:
schōmmel (Q113p Heerlen),
sjoomel (Q113p Heerlen),
vrouw flink van poot:
en frauw flink va poeet en oer (Q113p Heerlen),
vrouwmens:
e frommesch (Q113p Heerlen),
zwaar prij:
a swaor prie (Q113p Heerlen)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
19979 |
grommen |
grommen:
WBD/WLD
grómmə (Q113p Heerlen),
rauwelen:
WBD/WLD
ròwwələ (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
erf:
ɛrǝf (Q113p Heerlen)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|