22676 |
grote trom met bekkens |
dikke trom:
dekə trom (Q113p Heerlen)
|
Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24857 |
grote weegbree |
weegbree:
WBD/WLD
wêêchbréj (Q113p Heerlen)
|
Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25234 |
grote wolk |
grote wolk:
grôête wólk (Q113p Heerlen)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31377 |
grove vijl |
grove vijl:
grǫaf ˲vīl (Q113p Heerlen)
|
Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d]
II-11
|
28390 |
gruiskool |
gries:
gres (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
grieskool:
greskoal (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De benaming voor kolen kleiner dan 80 mm. De term "havadje" werd oorspronkelijk gebruikt voor stenen die voortkwamen uit het wegnemen van een steenriffel in een koollaag (zie het lemma Koolriffel), maar is tegenwoordig ook van toepassing op de gruiskool die door een onderzaagmachine wordt weggenomen (Vanwonterghem pag. 119). [monogr.; Vwo 321; Vwo 350; Vwo 357]
II-5
|
18872 |
gruwelijk |
abscheulich (du.):
vgl. Duitsch
abschuijlig (Q113p Heerlen),
erg:
éérch (Q113p Heerlen),
scheusslich (du.):
schuuslig (Q113p Heerlen),
schrikkelijk:
sjrikkəlich (Q113p Heerlen)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
32626 |
guano |
guano:
guano (Q113p Heerlen)
|
Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a]
I-1
|
19082 |
guit |
snaak:
schnaak (Q113p Heerlen),
spergitzenmaker:
RhWb 264 Spargimenten, Spargitzen/Spergitzen < ital. spargimento, Scherze, Dummheiten
schpergietzemäker (Q113p Heerlen),
strang:
schtrank (Q113p Heerlen),
strop:
schtrop (Q113p Heerlen),
sjtròp (Q113p Heerlen)
|
guit [DC 11], [SGV (1914)] || guit, schalk van een jongen
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gölle (Q113p Heerlen),
’ne gölle (Q113p Heerlen),
Opm. korte ui-klank.
guille (Q113p Heerlen)
|
gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gulp (Q113p Heerlen)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|