e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gulzig gulzig: gulzig (Heerlen), gölzich (Heerlen), vretig: vrêêtich (Heerlen) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunnen gunnen: gegund (Heerlen), gunne (Heerlen, ... ), Opm. bij afmijnen.  ze wäed gegund (Heerlen), toezeggen: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  ze wäed tŏwgezag (Heerlen) gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
gunst gunst: góns (Heerlen) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
gutsbeitel guts: gøtš (Heerlen) Beitel met een hol blad die onder meer dient voor het rond afhakken en het besnoeien, het weghakken van de scherpe kanten bij ronde staven (Van der Kloes en Risch, pag. 163). Ook voor het schoonmaken van de binnenzijde van loden buizen wordt de gutsbeitel gebruikt (Van Houcke, pag. 529, s.v. opruimer). Zie ook afb. 50. In L 382 kapte men met de gutsbeitel ook spiebanen uit. Vgl. het lemma "oliegroefbeitel, spiebeitel". [N 33, 115-116; N 64, 62b] II-11
guur, kil en schraal weer guur (weer): guur (Heerlen), killig (weer): kellig (Heerlen), ruw (weer): roow (Heerlen), schrouw (weer): schrauw (Heerlen, ... ) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4
haag heg: hęk (Heerlen), hɛk (Heerlen) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel haneappel: hane-appel (Heerlen, ... ), haagappels  haneäppel (Heerlen) haagappel [SGV (1914)] || hagedoornvrucht III-4-3
haagbeuk beukenheg: WBD/WLD ?  beukəhĕk (Heerlen) Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)] III-4-3
haagwinde duivelsgaren: dȳvǝlsgārǝ (Heerlen), duivelsnaaigaren: dyvǝlsnii̯gārǝ (Heerlen), hagenwinde: hagewint (Heerlen), hagewinde: hagǝwent (Heerlen), pispotje: pespǫtjǝ (Heerlen), pispôtje (Heerlen), -  pispötjes (Heerlen), pispotjes: pespø̜tjǝs (Heerlen), rinkrank: reŋkraŋk (Heerlen), winde: weŋ (Heerlen), wing (Heerlen) Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [Goossens 1b (1960)], [SGV (1914)] || hagewinde [ZND 01 (1922)] I-5, III-4-3
haak waarmee men de varkensnagels verwijdert schelhaak: šɛlhǭk (Heerlen) Meestal wordt hiervoor de haak gebruikt die aan de bovenkant van de krabber zit. Men gebruikt er ook wel een stuk gereedschap voor dat hiervoor bruikbaar en voorhanden is zoals de S-vormige spekhaak, trektang, mes met scherpe punt, of men rukt de nagels met de hand af. Bij de opgaven ''haak van de schel'', ''haak van de krabber'' e.d. is van de schel, van de krabber niet fonetisch gedocumenteerd. Voor de opgaven voor ''schel'', ''krabber'' e.d. zie men het lemma ''krabber''. [N 29, 36; monogr.] II-1