20495 |
gulzig |
gulzig:
gulzig (Q113p Heerlen),
gölzich (Q113p Heerlen),
vretig:
vrêêtich (Q113p Heerlen)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gegund (Q113p Heerlen),
gunne (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Opm. bij afmijnen.
ze wäed gegund (Q113p Heerlen),
toezeggen:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
ze wäed tŏwgezag (Q113p Heerlen)
|
gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|
18856 |
gunst |
gunst:
góns (Q113p Heerlen)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
guts:
gøtš (Q113p Heerlen)
|
Beitel met een hol blad die onder meer dient voor het rond afhakken en het besnoeien, het weghakken van de scherpe kanten bij ronde staven (Van der Kloes en Risch, pag. 163). Ook voor het schoonmaken van de binnenzijde van loden buizen wordt de gutsbeitel gebruikt (Van Houcke, pag. 529, s.v. opruimer). Zie ook afb. 50. In L 382 kapte men met de gutsbeitel ook spiebanen uit. Vgl. het lemma "oliegroefbeitel, spiebeitel". [N 33, 115-116; N 64, 62b]
II-11
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
guur (weer):
guur (Q113p Heerlen),
killig (weer):
kellig (Q113p Heerlen),
ruw (weer):
roow (Q113p Heerlen),
schrouw (weer):
schrauw (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (Q113p Heerlen),
hɛk (Q113p Heerlen)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haneappel:
hane-appel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
haagappels
haneäppel (Q113p Heerlen)
|
haagappel [SGV (1914)] || hagedoornvrucht
III-4-3
|
24606 |
haagbeuk |
beukenheg:
WBD/WLD ?
beukəhĕk (Q113p Heerlen)
|
Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
duivelsgaren:
dȳvǝlsgārǝ (Q113p Heerlen),
duivelsnaaigaren:
dyvǝlsnii̯gārǝ (Q113p Heerlen),
hagenwinde:
hagewint (Q113p Heerlen),
hagewinde:
hagǝwent (Q113p Heerlen),
pispotje:
pespǫtjǝ (Q113p Heerlen),
pispôtje (Q113p Heerlen),
-
pispötjes (Q113p Heerlen),
pispotjes:
pespø̜tjǝs (Q113p Heerlen),
rinkrank:
reŋkraŋk (Q113p Heerlen),
winde:
weŋ (Q113p Heerlen),
wing (Q113p Heerlen)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [Goossens 1b (1960)], [SGV (1914)] || hagewinde [ZND 01 (1922)]
I-5, III-4-3
|
25415 |
haak waarmee men de varkensnagels verwijdert |
schelhaak:
šɛlhǭk (Q113p Heerlen)
|
Meestal wordt hiervoor de haak gebruikt die aan de bovenkant van de krabber zit. Men gebruikt er ook wel een stuk gereedschap voor dat hiervoor bruikbaar en voorhanden is zoals de S-vormige spekhaak, trektang, mes met scherpe punt, of men rukt de nagels met de hand af. Bij de opgaven ''haak van de schel'', ''haak van de krabber'' e.d. is van de schel, van de krabber niet fonetisch gedocumenteerd. Voor de opgaven voor ''schel'', ''krabber'' e.d. zie men het lemma ''krabber''. [N 29, 36; monogr.]
II-1
|