e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handlangeren handlangeren: haŋklɛŋǝrǝ (Heerlen) De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.] II-9
handpalm palm: palm (Heerlen), palm van de hank (Heerlen) palm van de hand [N 10 (1961)] III-1-1
handpijler handpijler: hantpęjlǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), haŋkpęjlǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), handstreb: hantštrēp (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Pijler waarin de steenkool met behulp van de luchthamer wordt gewonnen. Zie ook het lemma Mechanische Pijler. [N 95, 281; monogr.] II-5
handschaar plaatscheer: plātšīǝr (Heerlen) In het algemeen een handschaar voor het knippen van plaatmateriaal, banden, draad, etc waarmee vooral een rechte snede wordt gemaakt. Zie ook het lemma "handschaar voor boogvormige sneden". Voor zover door de informant opgegeven, wordt achter de betreffende plaatscode met behulp van een letter verwezen naar de verschillende scharen uit afb. 137. [N 33, 244; N 33, 265; N 64, 3a; N 66, 4a; monogr.] II-11
handschaar voor boogvormige sneden kromme scheer: kromp šīǝr (Heerlen  [(E)]  ) In het algemeen een handschaar waarmee men boogvormige sneden kan maken. De bekken en de benen van dit type schaar kunnen diverse vormen hebben. Zie ook afb. 138. Voor zover door de informant opgegeven, wordt achter de betreffende plaatscode met behulp van een letter verwezen naar de verschillende scharen uit afb.138. [N 33, 265; N 64, 3a; N 66, 4a] II-11
handschieter scheutel: šȳǝtǝl (Heerlen) Dun plankje waarop de kadetjes of andere broodjes, met twintig tegelijk, de oven worden ingeschoven. Woordtypen als "lange schieter" en "grote zwouw" wijzen erop dat hiervoor ook wel de gewone ovenpaal wordt gebruikt. Vgl. dit lemma met dat van ''ovenpaal''. [N 29, 96b] II-1
handschoen haas: heusche (Heerlen), höösch (Heerlen), höösche (Heerlen), Zie ook afb. p. 325.  häösj (Heerlen), hands: (mv)  hø̜šǝ (Heerlen) De handschoen die ter bescherming van de handen wordt aangetrokken bij het behandelen van de bijen. [N 63, 75a; monogr.] || handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)] II-6, III-1-3
handschoen, handbeschermer handbeschermer: hantbǝšɛrmǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV / Emma)]   [Maurits]), haŋkbǝšɛrmǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Julia]), hands: hø̄š (Heerlen  [(Emma)]   [Wilhelmina]), handschoen: hantšōn (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883] II-5
handvat handvat: hankvat (Heerlen), hengel: Verklw. hingelke  hingel (Heerlen), oor: Verklw. uurke  oer (Heerlen) handvat III-2-1
handvat van de troffel handvat: haŋk˲vat (Heerlen) Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.] II-9