28520 |
hangen van de zwerm |
hangen:
hangen (Q113p Heerlen)
|
Het bevestigd zijn van de zwerm aan een tak, boomstam, struik of anderszins. [N 63, 34b; Ge 37, 104]
II-6
|
30079 |
hangende muur |
te sterk:
tǝ štɛ.rǝk (Q113p Heerlen),
uit het lood staan:
ūt˱ ǝt lūǝt štǫa (Q113p Heerlen)
|
Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.]
II-9
|
29985 |
hangende steiger |
hangsteiger:
haŋ[steiger] (Q113p Heerlen)
|
Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a]
II-9
|
20021 |
hanggeranium |
hanggeranium:
WBD/WLD
háng-gráánəjum (Q113p Heerlen)
|
Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30695 |
hangladder |
dakstoel:
dākštōl (Q113p Heerlen),
hangstoel:
haŋštōl (Q113p Heerlen),
rolstelling:
rǫlštęleŋ (Q113p Heerlen)
|
Ladder waarvan de ijzeren bomen van boven gebogen zijn en aan een blok of aan rollen bevestigd zijn. De gebogen gedeelten van de ladderbomen worden bij het gebruik in de dakgoot gehangen. De hangladder dient voornamelijk voor het schilderen van hoge gevels. [N 67, 63g; N 67, 63h; monogr.]
II-9
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangschlôët (Q113p Heerlen),
hangslaot (Q113p Heerlen),
kluister:
kloe:ster (Q113p Heerlen),
kloester (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
kloestər (Q113p Heerlen),
Verklw. klüsterke
kloester (Q113p Heerlen)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
hansworst:
hànswôêsj (Q113p Heerlen)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel keken:
heel kêekə (Q113p Heerlen)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25147 |
hard waaien |
huilen:
der wink huult (Q113p Heerlen)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25027 |
hard, luid |
hel:
hel (Q113p Heerlen),
hèèl (Q113p Heerlen),
hel op:
helop (Q113p Heerlen)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)] || luid [SGV (1914)]
III-4-4
|