21866 |
hogen |
opbieden:
ópbijjə (Q113p Heerlen)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27818 |
holle boor |
holboor:
hǫlbōr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
hǫlbǭǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|
29817 |
holle steen |
holle steen:
hǫl šteŋ (Q113p Heerlen)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
30165 |
holronde voegspijker |
voegijzer:
vōx˱īzǝr (Q113p Heerlen)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24323 |
hom |
ziel:
ziejl (Q113p Heerlen)
|
hom vd vis
III-4-2
|
24324 |
hommel |
dikke bij:
dieke bij (Q113p Heerlen),
dreen:
hommelbij
dreehn (Q113p Heerlen),
hommel:
homel (Q113p Heerlen),
hommel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
hòmmel (Q113p Heerlen),
WBD/WLD
hoeməl (Q113p Heerlen),
hómməl (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 07 (1939)], [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
knode brood:
knoa brōēd (Q113p Heerlen),
snap brood:
sjnààp brôêt (Q113p Heerlen)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
homp:
(lange doffe o). (hompe-humpke).
homp (Q113p Heerlen),
klot:
klòt (Q113p Heerlen),
(klùt-klùtje).
klot (Q113p Heerlen),
kluit:
(kluute-kluetje).
kluut (Q113p Heerlen)
|
homp, brok || klont || klont, kluit
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
honk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
hónk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kanes:
kanes (Q113p Heerlen),
platserd:
platsjert (Q113p Heerlen)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondshok:
hōnshok (Q113p Heerlen),
Verklw. hónkshöksjke
hónkshók (Q113p Heerlen),
hondshut:
honkshut (Q113p Heerlen)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|