e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klompschoen klomp: klompe (Heerlen), kloomp (Heerlen), klompschoen: kloompschoon (Heerlen) Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)] III-1-3
klonteren klonteren: klontere (Heerlen), klóntərə (Heerlen) klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3
klopkwast klopkwast: klǫpkwas (Heerlen) Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.] II-9
klos, blok drokhout: drukhōt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), drukklos: drø̜kklǫs (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), spits: špets (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427] II-5
klotsen van vloeistoffen klatsen: klàtsjə (Heerlen), klotsen: kloetsje (Heerlen), klŏĕtsjə (Heerlen), klòtsə (Heerlen) het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] || klotsen III-4-4
kloven doorhouwen: dørxhǫwǝ (Heerlen), kloven: kloove (Heerlen), kreeuwen: krêêwe (Heerlen), schronden: srèùng (Heerlen) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1, III-1-2
klucht blijspel: blīsjpīl (Heerlen), klucht: kløx (Heerlen) Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluit aarde kluit: klyt (Heerlen), klȳt (Heerlen), knode: knǫǝ (Heerlen), schaar: sxǭr (Heerlen) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen kluwen: Ook onbeholpen, dik mensch.  kleuje (Heerlen) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knabbelen knabbelen: knabbele (Heerlen), knibbelen: knebbele (Heerlen), lekker eten met kleine beetjes  kniebele (Heerlen) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3