25031 |
knappen |
springen:
sjprīngə (Q113p Heerlen)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
kniersen:
knîêsjə (Q113p Heerlen),
knoersen:
knôêsjə (Q113p Heerlen),
snerpen:
sjnĭĕrpə (Q113p Heerlen)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21347 |
knecht |
knecht:
inne neuje knech (Q113p Heerlen)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
28060 |
knecht voor het ondergronds toilet |
kiebelmajoor:
kibǝlmajōr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
De man die ondergronds de W.C.-tonnen moest verwisselen. [monogr.; N 95, 77 add.]
II-5
|
33338 |
knecht, algemeen |
bouwknecht:
bǫu̯knɛx (Q113p Heerlen),
dienstknecht:
dēnsknɛxt (Q113p Heerlen),
knecht:
knɛx (Q113p Heerlen)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
kneden:
knaǝi̯ǝ (Q113p Heerlen),
knē̜i̯ǝ (Q113p Heerlen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
knellen:
knelle (Q113p Heerlen),
knijpen:
Voor knellende kledij gebruikt men sjnàlle, sjtrémme.
knīēpə (Q113p Heerlen)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
dujjə (Q113p Heerlen),
pitsen:
pitsjə (Q113p Heerlen)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
27870 |
knepper, petard |
knepper:
knɛpǝr (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Schietgat dat geladen is met één patroon. Een "knepper" wordt voornamelijk gebruikt om een harde brok gesteente van kleine omvang te verbrijzelen. Wat betreft het woordtype "pétard", deze term wordt volgens de studies van Defoin en Vanwonterghem weliswaar onder andere ook omschreven als "hulpschot", maar wordt volgens Haust (pag. 159) toch vooral in de hierboven beschreven betekenis gebruikt: "petite mine de cm 30 à cm 40 de profondeur, servant à dégager la roche. [N 95, 440; monogr.; Vwo 594]
II-5
|
24186 |
kneu |
vlamsijske:
vlamsieske (Q113p Heerlen),
vlasvink:
vlasvink (Q113p Heerlen)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|