19114 |
bang |
angstig:
engstig (Q113p Heerlen),
éngstich (Q113p Heerlen),
bang:
bang (Q113p Heerlen),
bàng (Q113p Heerlen),
schouw:
sjoow (Q113p Heerlen)
|
bang || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
angsthaas:
angshaas (Q113p Heerlen),
angstige, een -:
éngstiggə (Q113p Heerlen),
angstschijter:
engssjieter (Q113p Heerlen),
bange, een -:
bàngə (Q113p Heerlen),
bangelijke, een -:
bénkəliggə (Q113p Heerlen),
bangerik:
bangerik (Q113p Heerlen),
bangeschijter:
bangesjieter (Q113p Heerlen),
broekenschijter:
ene braokeschieter (Q113p Heerlen),
floeperd:
floepert (Q113p Heerlen),
floephans:
(floep = angst).
floephans (Q113p Heerlen),
floepschijter:
floepsjieter (Q113p Heerlen),
inne floepsjie⁄ter (Q113p Heerlen),
piezel:
pĭĕzzəl (Q113p Heerlen),
schijthuis:
e schie‧thoe‧s (Q113p Heerlen),
e sjie⁄thōēs (Q113p Heerlen),
ee schiethoes (Q113p Heerlen),
schiethoes (Q113p Heerlen),
sjiethoeès (Q113p Heerlen),
sjie‧thoe‧s (Q113p Heerlen)
|
angsthaas || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || bangeschijter || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
kredietbank:
krədĭĕtbánk (Q113p Heerlen)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
bankbiljet:
bankbiljet (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
bankbriefje:
bankbreefke (Q113p Heerlen),
biljet:
biljet (Q113p Heerlen),
papieren geld:
papiere geld (Q113p Heerlen)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31454 |
bankhamer |
bankhamer:
baŋkhāmǝr (Q113p Heerlen)
|
Kleinere hamer met vierkante of ronde kop en pen die door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het bankwerk. Zie ook afb. 150a-c. [N 33, 56; N 33, 67; N 64, 39a; N 66, 6a; N 66, 7c; monogr.]
II-11
|
31319 |
bankschroef |
bankschroef:
baŋkšrūǝf (Q113p Heerlen),
gegoten bankschroef:
gǝgǫatǝ baŋkšrūǝf (Q113p Heerlen),
gesmede bankschroef:
gǝšmējdǝ baŋkšrūǝf (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.]
II-11
|
31323 |
bankschroefbekken |
bekken:
bɛkǝ (Q113p Heerlen)
|
Het vaste en het beweegbare deel van de bankschroef waartussen het werkstuk wordt vastgeklemd. De beide delen worden door een aantal zegslieden (Q 95, 121c) ook met het enkelvoudige bek aangeduid. Zie ook het Wnt II.1, kol. 1558 sv. bek 4c. [N 33, 207]
II-11
|
31322 |
bankschroefsleutel |
spil:
špel (Q113p Heerlen)
|
Een door de kop van de bankschroefspil gestoken metalen staafje dat dient om deze rond te draaien. Op deze wijze kan de bankschroef geopend en gesloten worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206]
II-11
|
31321 |
bankschroefspil |
spindel:
špendǝl (Q113p Heerlen)
|
De draadspil waarmee de bekken van de bankschroef open en dicht gedraaid kunnen worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206; monogr.]
II-11
|
27251 |
bankwerker |
bankwerker:
baŋkwerkǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
rorenschlosser:
rø̄rǝšlø̜sǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
[monogr.; N 95, 147]
II-5
|