e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kussenleder traamromp: trāmrōmp (Heerlen) Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17] I-10
kussensloop kustijk: kustieëk (Heerlen), køstēk (Heerlen), køstīk (Heerlen), køͅstēk (Heerlen, ... ), overtrek: Verklw. uëvertreksjke  uëvertrek (Heerlen), overtreksel: uëvertreksel (Heerlen) de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [Roukens 14 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)] || overtrek || overtreksel III-2-1
kussentje op het hoofd wis: WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wusch (Heerlen) kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] III-1-3
kwaad weglopen kwaad vortlopen: kòət-vŏĕtloopə (Heerlen) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaadspreekster barenbinderse: barebingesche (Heerlen), barebinge"= kletsen, labbekakke  barebingersje (Heerlen), klappei: klappei (Heerlen), klàppèj (Heerlen), klats: klatsch (Heerlen), lapats: snapster (Z.O.)  lapatsch (Heerlen) een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)] || kwaadspreekster, klappei III-1-4
kwaadspreker doorstroper: doerschtreuper (Heerlen), dörchsjtreupər (Heerlen), kwaadspreker: koatschpräker (Heerlen), kwaadstoker: koadschtüker (Heerlen), lapats: lapatsj (Heerlen), roddelaar: ròddəleer (Heerlen) iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] || klappei || kwaadspreker [SGV (1914)] III-1-4
kwaal kwaal: kwoal (Heerlen, ... ), kwŏaəl (Heerlen), kwòəl (Heerlen) kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
kwade droes droes: drus (Heerlen) Kwade droes of malleus is een slepende ziekte die nog weinig voorkomt. Op het neusslijmvlies ontstaan knobbeltjes en wonden met opstaande randen die stervormige littekens achterlaten. De keelgangsspieren zijn gezwollen, met harde knobbelige, vastzittende verdikkingen. De dieren hebben koorts en vermageren. Meestal wordt tussen goedaardige en kwade droes geen onderscheid meer gemaakt; op vele plaatsen is kwade droes onbekend. [A 48A, 28a; N 8, 90a; N 52, 15a; monogr.] I-9
kwajongen (kaartspel) kwajongen: kojonge (Heerlen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
kwajongensstreek mouw: mòw (Heerlen), wits: Van Dale: witz (Du.), grap, mop, geestigheid.  wĭĕts (Heerlen) min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)] III-3-1