33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kweejbier (Q113p Heerlen),
kwejbier (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kwējbīr (Q113p Heerlen)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwäle (Q113p Heerlen),
kwêelə (Q113p Heerlen),
peitschen:
>< vgl. Heerlen Wb. (pag. 400): pütsje (ww), 1. kussen; -2. wangen; -3. zoenen [zie ook puëne].
püütsche (Q113p Heerlen),
plagen:
plòəgə (Q113p Heerlen),
tempteren:
tèmteerə (Q113p Heerlen)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
plaag:
plòəch (Q113p Heerlen)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17692 |
kwijl |
sloever:
sjloever (Q113p Heerlen),
sjlōēvər (Q113p Heerlen),
zever:
zeevər (Q113p Heerlen)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] || zever
III-1-1
|
21833 |
kwinkslag |
domme slag:
dómmə sjláách (Q113p Heerlen),
gekke slag:
gèkkə sjláách (Q113p Heerlen)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
mit der schtats
kwispele (Q113p Heerlen),
WBD/WLD
kwispələ (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
21668 |
kwitantie |
bewijs van betaling:
ee bewies va betaling (Q113p Heerlen),
kwijting:
kwieting (Q113p Heerlen),
kwietung (Q113p Heerlen),
ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
’n kwieton~g (Q113p Heerlen),
kwitantie:
kwietansche (Q113p Heerlen),
’n kwietansie (Q113p Heerlen)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28277 |
laadbak |
kast:
kas (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
laadkast:
lātkas (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma, Maurits])
|
Vaste of schuddende laadbak onder aan een pijlervoet of onder een wentelgoot, die wordt gebruikt om mijnwagens met ontgonnen gesteente te vullen. In de mijnen van Winterslag en Waterschei maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen enerzijds de "schudbak" die zich aan de voet van de pijler bevindt, en anderzijds de "trimouye" en de "schudtafel" die aan het uiteinde van de wentelgoot zijn bevestigd. [N 95A, 3; monogr.; N 95, add.; Vwo 458; Vwo 459; Vwo 774; Vwo 786; Vwo 796]
II-5
|
28273 |
laadplaats |
füllort:
fylǫrt (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
laadplaats:
lātplāts (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
lātplātš (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
De ondergrondse ruimte naast de schacht waar de mijnwagens op de kooi worden geduwd. [N 95, 690; monogr.; N 95A, 3; N 95, 178]
II-5
|
27368 |
laadstok |
laadstek:
lātštęk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
lātštɛk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia])
|
Ronde houten stok waarmee de schiethouwer of schietmeester de patronen in het schietgat duwt. De stok is van hout omdat een metalen laadstok vonken zou kunnen voortbrengen en op deze wijze de lading vroegtijdig zou kunnen doen ontploffen. [N 95, 406; monogr.; Vwo 176; Vwo 178; Vwo 463]
II-5
|