27890 |
laadwagen |
laadschup:
lātšøp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
lātšø̜p (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
laadwagen:
lātwāgǝ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
l˙ātw˙ān (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
scheplaadwagen:
šø̜plātwān (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
šɛplātwāgǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Mechanisch aangedreven machine waarmee bij de aanleg van steengangen en galerijen de losgeschoten of losgehakte stenen in mijnwagens kunnen worden geladen. De woordtypen "eimco" (Q 35), "eimcowagen" (Q 121) en "sullivan" (Q 121) hebben betrekking op laadwagens, genoemd naar de fabrikant. [N 95, 830; N 95, 833; N 95, 834; monogr.; div.; Vwo 388; Vwo 389; Vwo 460; Vwo 695]
II-5
|
24925 |
laag grond |
laag:
(schiecht).
loâg (Q113p Heerlen)
|
laag (znw.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
reŋk (Q113p Heerlen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (Q113p Heerlen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
slond:
šlōnt (Q113p Heerlen)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
dal:
dāl (Q113p Heerlen),
del:
dɛl (Q113p Heerlen),
kuil:
kul (Q113p Heerlen),
lok:
loak (Q113p Heerlen)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
ligdǝ (Q113p Heerlen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
schtieëvel (Q113p Heerlen),
Zie ook sjtieëvel. Zie ook afb. p. 421.
sjtivvel (Q113p Heerlen),
Zie ook sjtivvel. Zie ook afb. p. 421.
sjtieëvel (Q113p Heerlen)
|
laars || laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
stievele (Q113p Heerlen),
štīvələn (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
schacht:
schag (Q113p Heerlen),
stevelschacht:
schtieëvelschag (Q113p Heerlen)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|