32716 |
beginvoor, -voren |
de voor:
dǝ [voor] (Q113p Heerlen)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
beerdigung (du.):
bəêêdigging (Q113p Heerlen),
begrafenis:
begreffenis (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
bəgrèffənis (Q113p Heerlen),
(onz).
begräffenis (Q113p Heerlen),
uitvaart:
ōētváát (Q113p Heerlen)
|
begrafenis [SGV (1914)] || de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)] || teraardebestelling || uitvaart
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
dodeneten:
doeëde-èëte (Q113p Heerlen)
|
Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
beerdigen (du.):
bəêêdiggə (Q113p Heerlen),
begraven:
bəgráávə (Q113p Heerlen)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (Q113p Heerlen),
bəgrīēpə (Q113p Heerlen),
snappen:
sjnàppə (Q113p Heerlen),
verstaan:
vərstao (Q113p Heerlen)
|
begrijpen || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
benul:
bənöl (Q113p Heerlen),
bezei:
gee bezeij va (Q113p Heerlen)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30760 |
behang afdoen |
afsteken:
āfštęǝkǝ (Q113p Heerlen),
afstomen:
āfštōmǝ (Q113p Heerlen),
aftrekken:
āftrękǝ (Q113p Heerlen)
|
Oud behang verwijderen. [N 67, 93a; N 67, 93b; N 67, 93c]
II-9
|
30763 |
behangborstel |
behangborstel:
bǝhaŋbøštǝl (Q113p Heerlen),
tapisseerborstel:
tapǝsērbøštǝl (Q113p Heerlen)
|
De borstel waarmee men het opgeplakte behang plat en effen strijkt. In Q 197 en Q 197a werd voor dit werk een oude doek gebruikt. [N 67, 94c]
II-9
|
30757 |
behangen |
behangen:
bǝhaŋǝ (Q113p Heerlen),
tapisseren:
tapǝsērǝ (Q113p Heerlen)
|
Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.]
II-9
|
30756 |
behanger |
behanger:
bǝhaŋǝr (Q113p Heerlen),
plakker:
plakǝr (Q113p Heerlen)
|
Vakman die alle werkzaamheden verricht die voor het behangen van muren noodzakelijk zijn. Vroeger vervaardigde hij ook gordijnen. Zie ook het lemma 'Behangen'. [N 67, 98c; monogr.]
II-9
|