28325 |
paardestal ondergronds |
paardstal:
pēǝtšta.l (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
pęǝtštal (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935]
II-5
|
29636 |
paardetuig |
gescheer:
gǝšiǝr (Q113p Heerlen),
gǝšīǝr (Q113p Heerlen),
getuig:
gǝtȳx (Q113p Heerlen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
meesterknecht:
męi̯stǝr[knecht] (Q113p Heerlen),
paardsknecht:
pēts[knecht] (Q113p Heerlen)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
25037 |
paars, violet |
violet:
(spreek uit: fieolet).
violet (Q113p Heerlen)
|
paars [SGV (1914)]
III-4-4
|
24863 |
paarse dovenetel |
paarse doofnetel:
WBD/WLD
páársə doofnĭĕtəl (Q113p Heerlen),
paarse dovenetel:
pārsǝ dǭvǝnētǝl (Q113p Heerlen)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.] || Paarse dovenetel (lamium purpureum 10 tot 30 cm groot. De bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, gesteeld, stomp, de bladrand is gekarteld; de bloemen met een kortere kroonbuis en van binnen met haarkrans, de kleur is purperrood. De bloeitijd [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
23325 |
paasavond |
paasavond:
poaschoavend (Q113p Heerlen)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
23947 |
paaslammetje |
paaslammetje:
pǭšlɛmkǝ (Q113p Heerlen)
|
Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5]
I-12
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
pax (Q113p Heerlen),
tuist:
tǫu̯st (Q113p Heerlen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
huur:
huur (Q113p Heerlen),
pacht:
pach (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33333 |
pachtboer |
halfe:
hǭfǝ (Q113p Heerlen),
halfer:
halfǝr (Q113p Heerlen),
pachtboer:
paxbūr (Q113p Heerlen),
pachter:
pęxtǝr (Q113p Heerlen)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|