e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raten inkorten opsnijden: opšni-jǝ (Heerlen) Het opsnoeien van de raten door de imker bij korfteelt. Een drietal keren op verschillende tijden in het jaar moet dit korten van de raten gebeuren om het volk te beteugelen en het zwermen te verhinderen. [N 63, 80a] II-6
rauw rauw: rōw (Heerlen), rŭŭje (Heerlen) rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten kruien: krūwə (Heerlen), ringen: ringe (Heerlen), ruiten: reute (Heerlen), rulsen: rulse (Heerlen), in t bed spelen van kinderen; alles door elkaar werpen  rölse (Heerlen), snappen: sjnapə (Heerlen), worstelen: wy(3)̄sjtələ (Heerlen) Ravotten. || stoeien [SGV (1914)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
razen en tieren razen: raozə (Heerlen), roaze (Heerlen), schelden: sjelle (Heerlen), schreien: sjreie (Heerlen), tekeergaan: təkîergaoə (Heerlen), tieren: tiere (Heerlen), tîerə (Heerlen) luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)] || razen || tieren III-1-4
razend van woede brul: bröl (Heerlen), razend: roazend (Heerlen), razentig: roazetig (Heerlen), ròəzətich (Heerlen), woest: wus (Heerlen) razend || razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)] || woedend III-1-4
recht vooruitstoten met de armen stoten: schtoeëte (Heerlen), stuiken: stoeke (Heerlen) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechtbank tribunaal (<fr./lat.): Van Dale: tribunaal (&lt;Lat.), 1. gerecht; vooral een rechtbank voor bijzondere rechtspleging waaraan niet-juristen deelnemen, zoals in Nederl. in 1944-47 voor politieke delinquenten; -2. (gew.) rechtszitting; - bekeuring.  tribenaal (Heerlen) rechtbank [SGV (1914)] III-3-1
rechte, vormeloze benen plompe benen: plômpe bee (Heerlen) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterkant van het paard vallemezij: valǝmǝzii̯ (Heerlen) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtop rechtop: rèchóp (Heerlen) rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)] III-4-4