20705 |
rond wittebrood |
plats:
plats (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
plats (Q113p Heerlen),
weg:
wek (Q113p Heerlen),
#NAME?
wek (Q113p Heerlen)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
31164 |
ronde schaar |
leerscheer:
lejǝršīr (Q113p Heerlen)
|
Schaar met gekromde benen waarmee men een in het leer uitgezette cirkel kan uitknippen. [N 36, 29a]
II-10
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝštats (Q113p Heerlen)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.]
II-11
|
31167 |
rondel |
schijf:
(mv)
šīvǝ (Q113p Heerlen)
|
Het met de ronde schaar of schijvensnijder gesneden rond stuk leer of ronde koperen schijf, gebruikt ter versiering. [N 36, 29b]
II-10
|
27918 |
rondhout van een platte kant voorzien |
aanplatten:
āplatǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
aanpletten:
āplɛtǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
Een rondhout geheel of gedeeltelijk van een platte zijde voorzien. Volgens de invuller uit Q 33 werd dit werk op de mijn Emma vooraf in de zagerij gedaan. [N 95, 308; monogr.]
II-5
|
27525 |
rondleiding |
rondleiding:
roŋklɛjdeŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
vip-safari:
vep safāri (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.]
II-5
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
rondreizen:
róntreezə (Q113p Heerlen)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26422 |
rondsel van de watermolen |
ritsel:
ritsel (Q113p Heerlen)
|
Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.]
II-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
trampelen:
trampele (Q113p Heerlen),
zwabberen:
zwabbere (Q113p Heerlen)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
scheien:
šēi̯ǝ (Q113p Heerlen),
schemelblokken:
(enkelv)
šēmǝlblǫk (Q113p Heerlen),
schemerblokken:
(enkelv)
šēǝmǝrblǫk (Q113p Heerlen)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|