17961 |
schoppen |
schoppen:
schuppe (Q113p Heerlen),
stampen:
sjtámpə (Q113p Heerlen),
treden:
trêênə (Q113p Heerlen)
|
schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
sjuppen-oas (Q113p Heerlen)
|
Schoppen-aas.
III-3-2
|
26112 |
schoren |
afpolten:
āfpoltǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
āfpǫltǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
afschoren:
āfšoǝrǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
verpolten:
vǝrpǫltǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.]
II-5
|
24492 |
schors (alg.) |
leut:
leut (Q113p Heerlen),
schors:
WBD/WLD
sjòrsj (Q113p Heerlen)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schors
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneel:
van het Ital. scorzo nero: zwarte schil
sjorsjeniele (Q113p Heerlen)
|
schorseneren
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
voorscholk:
gebruikt om vuil werk te doen
vōršoͅlek (Q113p Heerlen)
|
voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
29934 |
schort, voorschoot |
scholk:
šolǝk (Q113p Heerlen)
|
[N 30, 5a; monogr.]
II-9
|
28818 |
schortenbont |
scholkenbont:
šōlkǝbōnt (Q113p Heerlen)
|
Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
25069 |
schortvol |
schoot:
sjôet (Q113p Heerlen),
schootvol:
sjôetvól (Q113p Heerlen)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
schuut (Q113p Heerlen)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|