28346 |
schudgootmotor |
eickhoffmotor:
eickhoffmotor (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden]),
flottmannmotor:
flottmannmotor (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden]),
hubmotor:
hupmotor (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
rutschenmotor:
rutšǝmōtǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
rutšǝmōtǫr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De vaak door perslucht aangedreven motor die de schudgoten in beweging brengt. Volgens de invuller uit Q 202 was de "rutschenmotor" voor de opwaartse beweging van de schudgoot verantwoordelijk en de "tegencilinder" voor de neerwaartse. De "Flottmannmotor" of "hubmotor" werd volgens de respondent uit Q 113 evenwijdig ten opzichte van de schudgoot geplaatst, de "Eickhoffmotor" daarentegen haaks op de goot. [N 95, 613; monogr.; N 95, 618; N 95, 619]
II-5
|
28344 |
schudgootsleutel |
rutschensleutel:
rutšǝšlyǝtǝl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Sleutel die wordt gebruikt bij het vastdraaien van de bouten van de schudgoot. [monogr.; N 95, 760 add.; N 95, 741; Vwo 82]
II-5
|
28355 |
schudgotentoer |
rutschentoer:
rutšǝtūr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een reeks schudgoten die bij één motor behoort en als zodanig één geheel vormt. De invuller uit Q 3 merkt daarover voor de mijnen in Winterslag en Waterschei op dat een "bakkeninstallatie" bestaat uit twaalf tot vijftien bakken van drie meter lengte, terwijl de respondent uit Q 121a schrijft dat een schudgotentoer in de mijn Julia zeventig meter lang was. [N 95, 614; N 95, 612; monogr.]
II-5
|
28287 |
schudhamer |
rammelaar:
ramǝlēr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Pneumatische hamer die tijdens het laden met korte stoten tegen de mijnwagens slaat. Hierdoor zakken de kolen in elkaar zodat er meer in een wagen geladen kan worden. [N 95A, 6; monogr.]
II-5
|
27709 |
schudzeef |
schuddeles:
šødǝlǝs (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Sorteerzeef. Van de wasserij gaan de kolen naar de sorteerzeven, waar zij naar grootte worden gescheiden. [N 95, 101; monogr.]
II-5
|
19565 |
schuier |
borstel:
buuschtəl (Q113p Heerlen),
klederborstel:
kleejerbuschtel (Q113p Heerlen),
klijerbusjtel (Q113p Heerlen),
kleerborstel
kli-jerbüsjtel (Q113p Heerlen),
streel:
štrīəl (Q113p Heerlen)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kleerborstel || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31416 |
schuifdrilboor |
drilboor:
drelbōr (Q113p Heerlen)
|
Handboor voor het boren van kleine gaatjes in metaal. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het boorijzer wordt op deze wijze afwisselend links en rechts rondgedraaid en het is daarom dan ook meestal van vier snijvlakken voorzien. De schuifdrilboor wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 123. [N 33, 141]
II-11
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjaaf (Q113p Heerlen),
sjau (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sjaw (Q113p Heerlen),
schuif:
schuuf (Q113p Heerlen),
sjuuf (Q113p Heerlen),
sjūūf (Q113p Heerlen),
schuifgrendel:
schuufgringel (Q113p Heerlen)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
30691 |
schuifladder |
schuifledder:
šȳflɛdǝr (Q113p Heerlen),
trekledder:
tręklɛdǝr (Q113p Heerlen)
|
Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b]
II-9
|
30842 |
schuifmaat |
schuifmaat:
šȳfmǫat (Q113p Heerlen)
|
Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267]
II-11
|