28093 |
schuifpijler |
schuifpijler:
šȳfpęjlǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
šȳfpɛjlǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
schuifstreb:
šȳfštrēp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Pijler waarin het transportmiddel niet uit elkaar wordt genomen en verlegd, maar in zijn geheel in de richting van het koolfront wordt verschoven. Telkens wanneer een pand ontkoold is, wordt het vervoermiddel weer tot tegen de koolwand geschoven. Volgens de invuller uit Q 15 was het transportmiddel in een schuifpijler zelden een transportband, maar meestal een kettingtransporteur, omdat er dan minder gevaar bestond dat het geheel bij het verschuiven uit elkaar zou vallen. [N 95, 608; N 95, 535 add.]
II-5
|
27924 |
schuifstijl |
inschuifbare ijzeren stijl:
ešȳfbārǝ īzǝrǝ štil (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Wilhelmina]),
inschuifbare stijl:
enšyfbārǝ štil (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
inschuifstijl:
enšȳfštil (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
stijl met slaghout:
štil met šlaxhōt (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
toussaintstijl:
tusęŋštil (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
tusɛŋštil (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Metalen stijl die als eigenschap heeft dat hij bij belasting kan inschuiven. De inschuifbare stijl wordt in hoofdzaak in de winning en in mindere mate in de voorbereidingswerken toegepast. Volgens de invuller uit Q 15 werden de diverse soorten stijlen op de mijn Maurits aangeduid met het type. Als eerste paste men daar de Jacobstijl, later de verbeterde Jacobstijl toe, daarna de Gerlachstijl en uiteindelijk de Titanstijl. De laatstgenoemde had in de kopstijl een ingebouwde cric om de stijl bij het plaatsen direct vast te zetten. Bij de Jacob- en de Gerlachstijl was een aparte cric noodzakelijk. De Jacobstijl ontleent zijn naam aan de uitvinder Jacob Posma, bedrijfsingenieur van de Staatsmijn Maurits. [N 95, 334; N 95, 297; N 95, 296; monogr.]
II-5
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjŭŭmmə (Q113p Heerlen)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjoemléëpel (Q113p Heerlen),
sjuumlèpel (Q113p Heerlen),
sjümlépel (Q113p Heerlen),
schuimlepel
sjümläepel (Q113p Heerlen),
schuimplets:
schümpletsch (Q113p Heerlen),
schuimspaan:
sjümsjpaan (Q113p Heerlen),
spatel:
schpatel (Q113p Heerlen),
vislepel:
vislepel
vusjläepel (Q113p Heerlen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
geldsjood (Q113p Heerlen),
schoot (Q113p Heerlen)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21674 |
schuld zonder papieren |
schuld op zegwoord:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
’n sjuld op zageswöjd (Q113p Heerlen)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schöllig (Q113p Heerlen),
sjöldich (Q113p Heerlen)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
31769 |
schulpzaag |
schorpzeeg:
šorp˲zɛ̄x (Q113p Heerlen)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
30719 |
schuren |
droogschuren:
dryǝxšuǝrǝ (Q113p Heerlen)
|
Hout met schuurpapier bewerken ten einde een glad oppervlak te verkrijgen. Zie ook het lemma 'Schuurpapier'. [N 67, 70a; monogr.]
II-9
|
18102 |
schurft |
krauw:
krouw (Q113p Heerlen),
krets:
kräts (Q113p Heerlen),
krèts (Q113p Heerlen),
schurft:
sjörf (Q113p Heerlen),
sxørf (Q113p Heerlen)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|