30634 |
blokkwast |
blokkwast:
blǫkkwas (Q113p Heerlen),
blokwitter:
blǫkwetǝr (Q113p Heerlen)
|
Kwast waarvan het haar in bosjes en op rijen geplaatst is in een houten of zinken voetplaat. Uit woordtypen als 'blokwitter', 'witkwast' en 'sauskwast' blijkt dat de blokkwast wordt gebruikt voor het witten van zolderingen en muren. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Witkwast'. Met de term 'verdrijver' wordt doorgaans een kwast aangeduid waarmee kwaststrepen in natte verf weggewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 91. [N 67, 30d]
II-9
|
19323 |
bluf |
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
sjtūūtə (Q113p Heerlen)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30027 |
blusbak |
lesbak:
lęš˱bak (Q113p Heerlen)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
30566 |
blusser |
pit:
pet (Q113p Heerlen)
|
Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.]
II-9
|
27722 |
blustoren |
blustoren:
bløsturǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
bløštūrǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
Torenvormig gebouw waarin de cokes met water wordt afgekoeld. [N 95, 110]
II-5
|
27721 |
bluswagen |
bluswagen:
bløswāgǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
bløswān (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia]),
bløšwāgǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Voertuig waarmee de hete cokes van de oven naar de blustoren wordt vervoerd. [N 95, 111]
II-5
|
17881 |
bluts |
bluts:
blötsj (Q113p Heerlen)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsche (Q113p Heerlen),
blötsjə (Q113p Heerlen)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
blutsen:
WBD/WLD
blötsjə (Q113p Heerlen)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bobbel:
bŏĕbbəl (Q113p Heerlen),
brobbel:
brŏĕbbəl (Q113p Heerlen),
knobbel:
knŏĕbbəl (Q113p Heerlen)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|