24907 |
woensdagx |
goensdag:
goensdig (Q113p Heerlen),
goonsdig (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
goonstich (Q113p Heerlen),
goonstig (Q113p Heerlen),
gosdig (Q113p Heerlen),
gōēnsdig (Q113p Heerlen),
is volgend woord meevoudsvorm?
d⁄r goonsdig (Q113p Heerlen)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
wild lopen:
wild loope (Q113p Heerlen),
woest lopen:
weus loope (Q113p Heerlen)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
broezen:
brōēzə (Q113p Heerlen)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wol (Q113p Heerlen)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
gebroken gebit:
gebroken gebit (Q113p Heerlen),
trens:
trɛns (Q113p Heerlen)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25210 |
wolkenbank |
bank:
bàànk (Q113p Heerlen)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
kapoets:
kapoetsch (Q113p Heerlen)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
wónt (Q113p Heerlen)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
mirakel (<fr.):
merakel (Q113p Heerlen),
wonder:
wònder (Q113p Heerlen)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
(hoezeere: = huis ophouden; venten: vergelijk HGD hausieren).
hoeze (Q113p Heerlen),
wonen:
hoeze (Q113p Heerlen),
woene (Q113p Heerlen),
wūnə (Q113p Heerlen),
wôênə (Q113p Heerlen)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|