19720 |
woonkamer, huiskamer |
huiskamer:
hūskāmər (Q113p Heerlen)
|
huiskamer
III-2-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woeënwaan (Q113p Heerlen),
wôênwáágə (Q113p Heerlen)
|
Caravan. || De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
woad (Q113p Heerlen),
woət (Q113p Heerlen)
|
woord [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
30806 |
worm- en horzelgat |
fehler:
fejǝlǝr (Q113p Heerlen),
steek:
šti-jǝk (Q113p Heerlen)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
21014 |
wormstekig |
de worm in:
der worm i (Q113p Heerlen),
wormsteek:
WBD/WLD
wórmsjtîêk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
wormstekig:
wormsjteekig (Q113p Heerlen),
WBD/WLD
wórmsjtîêkich (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] || wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
20853 |
worst |
lont:
bargoens
loͅnt (Q113p Heerlen),
slangen:
bargoens
slaŋə (Q113p Heerlen),
worst:
Verklw. wuësjke
woeësj (Q113p Heerlen)
|
worst
III-2-3
|
25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
wuǝš mākǝ (Q113p Heerlen)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
wy(3)̄əsjtələ (Q113p Heerlen),
zich pakken (met iemand):
zich pakke mit ieme (Q113p Heerlen)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
saucijzenbroodje:
sesiezebruëdje (Q113p Heerlen),
sezejze breudje (Q113p Heerlen),
worstenbroodje:
woeschtebruëdje (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
wōēsjtebrüüdje (Q113p Heerlen)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
hakken:
hakǝ (Q113p Heerlen)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|