32206 |
zulaks, zwilaks |
zwilaks:
šwęlaks (Q113p Heerlen)
|
De lange, houweelvormige beitel, aan beide uiteinden geslepen en met een handgreep in het midden, die wordt gebruikt voor het uitsteken van spaakgaten in de naaf. Zie ook afb. 184. [N G, 29; monogr.]
II-12
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preskop (Q113p Heerlen)
|
preskop
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (Q113p Heerlen),
accent egue op o van rol
rōlmops (Q113p Heerlen),
zure haring:
zōērə hîêring (Q113p Heerlen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
ich han t zoer (Q113p Heerlen),
t zoer (Q113p Heerlen),
t zoer haan (Q113p Heerlen),
zuurbranden, het -:
zoerbrenne (Q113p Heerlen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24882 |
zuring (alg.) |
surelle (fr.):
Eng. sorrel. Hgd. Sauerampfer
soerèl (Q113p Heerlen)
|
zuring
III-4-3
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
neen
zuster (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20960 |
zuur |
zuur:
zoer (Q113p Heerlen)
|
zuur
III-2-3
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
ich han t zoer (Q113p Heerlen),
t zoer haan (Q113p Heerlen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
deegsem:
dēxsǝm (Q113p Heerlen),
zuurdeeg:
zurdēx (Q113p Heerlen),
zuurdesem:
zurdēsǝm (Q113p Heerlen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
aanzetten:
āzɛtǝ (Q113p Heerlen),
deegsemen:
dēxsǝmǝ (Q113p Heerlen)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|