e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwavelx zwavel: sjwèëvel (Heerlen), ps. boven de ‰ staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.  šwēəvəl (Heerlen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweefmolen kettencarrousel: Zie ook: zjweëfmüele.  kettekarosel (Heerlen), zweefmolen: Zie ook: kettekarosel.  zjweëfmüele (Heerlen) Zweefmolen. III-3-2
zweep klats: klātš (Heerlen), peitsche: pītš (Heerlen), rijpeitsche: rīpītš (Heerlen), smik: šmek (Heerlen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: sjweer (Heerlen) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: jweet (Heerlen), schweet (Heerlen), zwèèt (Heerlen) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwellen uitkomen: ūtkomǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]), zwellen: šwɛlǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Gezegd van galerijwanden die opzwellen tengevolge van druk op het gesteente. [N 95, 386] II-5
zwemmen zwemmen: schwumme (Heerlen), sjwumme (Heerlen), sjwəmə (Heerlen), zjwumme (Heerlen) zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. III-3-2
zwemstenen poriso: poryzo (Heerlen) Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e] II-9
zwengel zwengel: šwøŋǝl (Heerlen) Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11
zwenghout, spoorstok knuppel: knø ̞pǝl (Heerlen), ploegshaam: plōxshām (Heerlen  [(incl de strengen)]  ), warsel: wēǝšǝl (Heerlen), warselen: wē ̞ǝšǝlǝ (Heerlen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2