e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
cementmortel cementspijs: sǝmɛnt[spijs] (Heerlen) Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.] II-9
cent cent: cent (Heerlen), sent (Heerlen) cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)] III-3-1
centerboor centerboor: sɛntǝrbōr (Heerlen) Boorijzer voor hout waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt die de boor leidt. Aan de ene zijde van deze punt bevindt zich een voorsnijder die het te boren gat afschrijft en uitsnijdt en aan de andere zijde een soort gutsje dat het hout binnen de afgeschreven omtrek uitschaaft. Vgl. afb. 74c. Zie ook het lemma ɛcenterboor, schijfboorɛ in Wld II.11, pag. 77-78. Het betreft daar een vergelijkbaar type boor dat gebruikt wordt om grote cirkelvormige gaten in metaal(plaat) aan te brengen.' [N 53, 163a; N G, 31d; monogr.] II-12
centerboor, schijfboor centerboor: sɛntǝrbōr (Heerlen) Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.] II-11
centerpons center: sɛntǝr (Heerlen), körner: kø̜rnǝr (Heerlen) Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.] II-11
centiem belse penning: ’ne Belsje fenning (Heerlen), centiem: inne centiem (Heerlen) koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
centrale verwarming kèrper (d.): körper (Heerlen), verwarming: verweming (Heerlen) radiator || verwarming III-2-1
cervelaatworst belster: belster (Heerlen), gemalen varkens- en rundvlees cervelaatworst  belster (Heerlen), cervelaatworst: cervelaatwōēsj (Heerlen), droogworst  servelaatwoesj (Heerlen), droogworst: druu(je)gwoorsj (Heerlen), drūūgwoesj (Heerlen), drûyûgwoeësj (Heerlen), drûûgwoors (Heerlen), cervelaatworst  drūūgwōēsj (Heerlen), zonder vet, bestemd voor bij de boterham  dreugwoersj (Heerlen), plokworst: blokwoeësj (Heerlen), blòkwoesj (Heerlen), plokwoors (Heerlen), grover gemalen  plokwuujs (Heerlen), Verklw. blokwuësjke  blokwoeësj (Heerlen, ... ) cervelaat || cervelaatworst [N 06 (1960)] || droogworst [N 06 (1960)] || plokworst [N 06 (1960)] III-2-3
chagrijn chagrijn: sjàngəring (Heerlen), vr.  schagring (Heerlen) chagrijn [SGV (1914)] || een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)] III-1-4
champignon champignon: WBD/WLD  sjàmpəjón (Heerlen), sjàmpəljóng (Heerlen) Champignon: een eetbare witte paddestoel met aanvankelijk rozige, later donkere, purperbruine plaatjes en sporen, het is de meest gekweekte paddestoel (kampernoelje, kampernoelie, duivelsbrood, pampernoelie, dolhondenbrood, champignon). [N 92 (1982)] III-4-3