29999 |
cementmortel |
cementspijs:
sǝmɛnt[spijs] (Q113p Heerlen)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
21451 |
cent |
cent:
cent (Q113p Heerlen),
sent (Q113p Heerlen)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31926 |
centerboor |
centerboor:
sɛntǝrbōr (Q113p Heerlen)
|
Boorijzer voor hout waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt die de boor leidt. Aan de ene zijde van deze punt bevindt zich een voorsnijder die het te boren gat afschrijft en uitsnijdt en aan de andere zijde een soort gutsje dat het hout binnen de afgeschreven omtrek uitschaaft. Vgl. afb. 74c. Zie ook het lemma ɛcenterboor, schijfboorɛ in Wld II.11, pag. 77-78. Het betreft daar een vergelijkbaar type boor dat gebruikt wordt om grote cirkelvormige gaten in metaal(plaat) aan te brengen.' [N 53, 163a; N G, 31d; monogr.]
II-12
|
31403 |
centerboor, schijfboor |
centerboor:
sɛntǝrbōr (Q113p Heerlen)
|
Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.]
II-11
|
31315 |
centerpons |
center:
sɛntǝr (Q113p Heerlen),
körner:
kø̜rnǝr (Q113p Heerlen)
|
Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.]
II-11
|
21539 |
centiem |
belse penning:
’ne Belsje fenning (Q113p Heerlen),
centiem:
inne centiem (Q113p Heerlen)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19780 |
centrale verwarming |
kèrper (d.):
körper (Q113p Heerlen),
verwarming:
verweming (Q113p Heerlen)
|
radiator || verwarming
III-2-1
|
20837 |
cervelaatworst |
belster:
belster (Q113p Heerlen),
gemalen varkens- en rundvlees cervelaatworst
belster (Q113p Heerlen),
cervelaatworst:
cervelaatwōēsj (Q113p Heerlen),
droogworst
servelaatwoesj (Q113p Heerlen),
droogworst:
druu(je)gwoorsj (Q113p Heerlen),
drūūgwoesj (Q113p Heerlen),
drûyûgwoeësj (Q113p Heerlen),
drûûgwoors (Q113p Heerlen),
cervelaatworst
drūūgwōēsj (Q113p Heerlen),
zonder vet, bestemd voor bij de boterham
dreugwoersj (Q113p Heerlen),
plokworst:
blokwoeësj (Q113p Heerlen),
blòkwoesj (Q113p Heerlen),
plokwoors (Q113p Heerlen),
grover gemalen
plokwuujs (Q113p Heerlen),
Verklw. blokwuësjke
blokwoeësj (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
cervelaat || cervelaatworst [N 06 (1960)] || droogworst [N 06 (1960)] || plokworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
sjàngəring (Q113p Heerlen),
vr.
schagring (Q113p Heerlen)
|
chagrijn [SGV (1914)] || een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20913 |
champignon |
champignon:
WBD/WLD
sjàmpəjón (Q113p Heerlen),
sjàmpəljóng (Q113p Heerlen)
|
Champignon: een eetbare witte paddestoel met aanvankelijk rozige, later donkere, purperbruine plaatjes en sporen, het is de meest gekweekte paddestoel (kampernoelje, kampernoelie, duivelsbrood, pampernoelie, dolhondenbrood, champignon). [N 92 (1982)]
III-4-3
|