17672 |
benen (spotnamen) |
knoken:
knêûk (Q112a Heerlerheide),
groaf is niet perse pejoratief
hea hat groaf knêûk (Q112a Heerlerheide),
poten:
pûût (Q112a Heerlerheide),
spillen:
spille (Q112a Heerlerheide),
staken:
sjtaake (Q112a Heerlerheide),
stokken:
sjtekke (Q112a Heerlerheide),
stekke (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
birkebessem (Q112a Heerlerheide)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
børx (Q112a Heerlerheide),
boom:
(mv)
bø̄m (Q112a Heerlerheide)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
27947 |
beschot |
vertog:
vǝrtsux (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De wandbekleding van de mijngangen tussen de ondersteuningen. Deze bekleding bestaat uit een min of meer aaneengesloten reeks planken, schaalhout, knuppels of ijzeren platen. Het beschot dient om te beletten dat er stenen tussen de ondersteuningen vallen. [monogr.; N 95, 311; N 95, 415; N 95, 416; N 95, 331; Vwo 107; Vwo 119; Vwo 120; Vwo 696; Vwo 819; Vwo 824]
II-5
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
schj=ch van chocolade
beschjutepap (Q112a Heerlerheide)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21471 |
betalen |
betalen:
betalen (Q112a Heerlerheide)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27961 |
betonblokkenkoker |
blokkenring:
blǫkǝrenk (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Gesloten ondersteuning die is opgebouwd uit betonblokken. Deze ondersteuning wordt gebruikt in steengangen die langere tijd bestaan en op plaatsen waar grote druk wordt verwacht of, volgens de invuller uit Q 33, waar weinig of geen onderhoud mogelijk is of was. Uit de opmerkingen van een respondent uit Q 113 blijkt dat men in de vier Oranje-Nassaumijnen de betonblokkenkoker bij een storing toepaste. [N 95, 341; monogr.; N 95, 342]
II-5
|
18378 |
beugeltas |
tasje:
teschjke (Q112a Heerlerheide)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
razelen:
rāzǝlǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
19613 |
bezem |
bezem:
Zie tekening: 1 (links)
bessem (Q112a Heerlerheide),
keerborstel:
Zie tekening: 3 (rechts)
keërbuschtel (Q112a Heerlerheide)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|