id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28136 | waterdoorbraak | waterdoorbraak: wātǝrdūrbroak (Heerlerheide [(Oranje-Nassau I-IV)] [Zwartberg, Waterschei]) | Doorbraak van water in bijvoorbeeld een mijngang. [N 95, 893; monogr.] II-5 |
28141 | watergalerij | zompstrek: zompštrɛk (Heerlerheide [(Oranje-Nassau I-IV)] [Laura, Julia]) | Galerij die alleen dient voor het verzamelen, volgens de invuller uit Q 113 daarnaast ook voor de afvoer van mijnwater als uitbreiding van de schachtput (zie ook het lemma Schachtput). [N 95, 378; monogr.] II-5 |
28142 | watergoot | zouw: zǫw (Heerlerheide [(Oranje-Nassau I-IV)] [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Open watergoot die beneden langs de zijwand van de steengang of galerij loopt. De goot ligt lager dan de rest van de vloer van de gang en wordt meteen bij het drijven ervan meegeschoten. [N 95, 787; N 95, 790; monogr.] II-5 |
19510 | waterketel, moor | moor: moor (Heerlerheide) | waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1 |
26809 | waterlossing | voots: vutš (Heerlerheide) | Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22] II-4 |
33093 | waterring van de mijt | waterring: wātǝrreŋk (Heerlerheide) | Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |
33821 | week in de muil | week in de muil: weǝk en dǝ mūl (Heerlerheide) | Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9 |
17575 | weerborstel | weerborstel: weerbörstel (Heerlerheide), weerwas: weerwas (Heerlerheide) | valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1 |
25112 | weerlichten | blitsen: blits (Heerlerheide), weerlichten: ət wêê.rli:x (Heerlerheide), ⁄t weerlicht (Heerlerheide) | bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4 |
25110 | weerlichtx | weerlicht: wéérleech (Heerlerheide), wéérlicht (Heerlerheide), zeebrand: (alleen bekend bij oudere mensen). ət is zie.jə brant (Heerlerheide), (zieöbrand)? ziebrand (Heerlerheide) | bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4 |