27222 |
handlanger |
handlanger:
handlanger (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Niet-geschoolde arbeider die in de mijn meehelpt bij o.a. het vervoer. [N 95, 154]
II-5
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
hantpalm (Q112a Heerlerheide),
palm:
paolm (Q112a Heerlerheide)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28010 |
handpijler |
handstreb:
hankštrēp (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Pijler waarin de steenkool met behulp van de luchthamer wordt gewonnen. Zie ook het lemma Mechanische Pijler. [N 95, 281; monogr.]
II-5
|
18256 |
handschoen |
haas:
heusche (Q112a Heerlerheide),
heuschje (Q112a Heerlerheide)
|
handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27545 |
handschoen, handbeschermer |
hands:
%%meervoud%%
hø̄šǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883]
II-5
|
19566 |
handveger, stoffer |
handveger:
handvèiëger (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide)
|
het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met stugge haren [DC 15 (1947)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met zachte haren [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33909 |
hanetred |
hanetred:
hanǝtret (Q112a Heerlerheide)
|
Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c]
I-9
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hang sjlot (Q112a Heerlerheide),
hangsjlôôt (Q112a Heerlerheide),
kluister:
kloester (Q112a Heerlerheide),
kloestər (Q112a Heerlerheide)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
33684 |
harde, lastige grond |
stijve grond:
štīvǝ gront (Q112a Heerlerheide)
|
Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34076 |
haren tussen de hoorns |
kuif:
kūf (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 106d]
I-11
|