27987 |
helling van een koollaag |
het invallen:
ǝt envalǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.]
II-5
|
27546 |
hemd |
hemd:
hęmǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.]
II-5
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hingel (Q112a Heerlerheide)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (Q112a Heerlerheide)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
heŋsvø̄lǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
34440 |
herdershond |
schepershond:
šīǝpǝrshoŋk (Q112a Heerlerheide),
šīǝpǝšhǫnt (Q112a Heerlerheide)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
24877 |
herik |
zemp:
zęmp (Q112a Heerlerheide)
|
Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5
|
27559 |
het akkoord bespreken of sluiten |
(het/de) akkoord afslieten:
akōrt āfšlētǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
(het/de) akkoord bespreken:
ǝt akōrt bǝšprē̜kǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het systeem van het éénmansakkoord in dat van het groepsakkoord. Een groep van vijf à zes man werkte gezamenlijk in één vak van de pijler en werd aan de hand van de collectief geleverde prestaties per maand betaald (Dieteren 1984 pag. 11). Moordende concurrentie zoals door toedoen van het éénmansakkoord werd uitgesloten. Iedere houwer verdiende nu hetzelfde. Nog later verdween ook dit akkoordsysteem en gold per kolenpijler één en hetzelfde akkoord. Cont in het woordtype "cont maken" is de verkorte vorm van contract. [N 95, 911; monogr.]
II-5
|
28124 |
het dak afkloppen |
afkloppen:
āfklopǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Door middel van kloppen onderzoeken of zich in het dakgesteente losse steenlagen bevinden die dreigen in te storten. Een goed dak geeft een scherpe klank, terwijl een slecht dak een doffe of holle klank laat horen (Handb. H. pag. 115). [N 95, 486; N 95, 890; N 95, 298; monogr.; Vwo 9, Vwo 44]
II-5
|
32952 |
het hooi is binnen |
is ingehaald:
es˱ engǝhǭlt (Q112a Heerlerheide)
|
Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127]
I-3
|