24172 |
huismus, mus |
mus:
mv.
musje (Q112a Heerlerheide)
|
mus
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
huiswei:
hūs[wei} (Q112a Heerlerheide)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bibbere (Q112a Heerlerheide),
griezelen:
griezele (Q112a Heerlerheide),
razelen:
razele (Q112a Heerlerheide),
schuiveren:
sjōēvere (Q112a Heerlerheide)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schudderig:
schieterig (Q112a Heerlerheide),
schuiverig:
sjōēvərəch (Q112a Heerlerheide),
schuivering:
ein schoevering (Q112a Heerlerheide)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] || huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
griezel:
griezel (Q112a Heerlerheide),
schuiver:
əŋ sjōēveər (Q112a Heerlerheide)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28008 |
hulphouwer |
hulphouwer:
hølphǫwǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau MV)]
[Maurits]),
postschlepper:
posšlɛpǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.]
II-5
|
27869 |
hulpschoten, helpers |
afdekker:
āfdękǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
hulpschoten:
hølpšȳǝt (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De schietgaten die liggen in de tweede van de concentrische ringen waarin het schietfront verdeeld is. De woordtypen "onderkoppen" en "bovenzolen" (Q 121) duiden hulpschoten aan die respektievelijk aan de bovenzijde en aan de onderzijde van de inbraak zijn gelegen (Lochtman pag. 64). Het woordtype "afdekker" (Q 112a) is meervoud. [N 95, 438; monogr.; Vwo 522; Vwo 806]
II-5
|
27897 |
hulpstijl |
kophout:
kophōt (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Stijl waarmee men de kap van een ondersteuning tijdelijk tegen het dak kan vastzetten. Dankzij de hulpstijl heeft de mijnwerker de handen vrij om de definitieve stijl te kunnen plaatsen. Omdat de hulpstijl van tijdelijke aard was, gebruikte men daar op de vier Oranje-Nassaumijnen, gezien de antwoorden van de invuller uit Q 113, ook onderdelen voor die in feite bij de beschoeiing van ondersteuningen toegepast werden. Het woordtype "pierewiet" (Q 15, Q 21) werd op de mijn Maurits aangewend voor een hulpstijl bestaande uit een onderstijl met een doorsnede van ongeveer 50 mm en een stevige punt en een bovenstijl met grove schroefdraad. Door middel van een as kon men de hulpstijl langer of korter maken. "Pierewiet" is volgens de zegsman uit Q 15 vermoedelijk vervormd uit pirouette, omdat deze stijl kon ronddraaien terwijl hij op dezelfde plaats bleef staan. Zie ook Wnt XII, 1 pag. 1571 s.v. "pierewiet". [N 95, 359; N 95, 760 add.]
II-5
|
27810 |
hulpwerkzaamheden |
nevenwerk:
nę̄vǝwerk (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Willem-Sophia])
|
Algemene term voor het aanleggen van spoor, het verlengen van persluchtbuizen en luchtkokers en eventueel ook het maken van een watergoot bij het drijven van een steengang of galerij. [N 95, 799]
II-5
|
17959 |
hurken |
op de hukken gaan zitten:
opgən hūūkə goa zitte (Q112a Heerlerheide),
zich op de hukken zetten:
zich oppen huuke zette (Q112a Heerlerheide)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|