e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlerheide

Overzicht

Gevonden: 2155
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krabben kratsen: kratse (Heerlerheide), zich kratse (Heerlerheide), krauwen: kraowe (Heerlerheide), schrobben: schrobbe (Heerlerheide), schuren: sjoere (Heerlerheide), zich schjoere (Heerlerheide) krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2
krabber steenkretser: štēkrɛtsǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Julia]) Werktuig, bestaande uit een driehoekige plaat die loodrecht aan een steel is bevestigd. Met de krabber kunnen stenen en kolen bij elkaar geschraapt worden om op deze wijze het scheppen te vergemakkelijken. [N 95, 760 add.; monogr.] II-5
kram beugel: beugel (Heerlerheide) Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g] I-13
krampig (het heeft) krampentrekken: krampǝtrękǝ (Heerlerheide), krampig: krɛmpex (Heerlerheide) Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c] I-9
krans, afslagmijnen firstenschoten: ferstǝšȳǝt (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Winterslag, Waterschei]), krans: krans (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kransschoten: kransšȳǝt (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), stootschoten: štuǝsšȳǝt (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), zoolschoten: zōlšȳǝt (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De buitenste ring of ringen van schoten van een schietfront. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in: A. algemene benamingen voor de buitenste ring of ringen van schoten; B. kransschoten of afslagmijnen die aan de bovenzijde van het front zijn aangebracht; C. kransschoten of afslagmijnen die aan de zijkant van het front zijn aangebracht; D. kransschoten die in de buurt van het vloergesteente zijn aangebracht. Door het feit dat er in de vragenlijst N 95 geen onderscheid is gemaakt tussen vloerschoten en kopschoten van een krans en de gelijknamige schoten die worden geboord bij het schieten van de stok, zijn een aantal woordtypen en varianten uit de groepen B. en D. mogelijk ook van toepassing op de boorgaten van het schietfront van een galerij. [N 95, 434; N 95, 436; N 95, 437; N 95, 438; N 95, 431; monogr.; Vwo 51; Vwo 52; Vwo 189; Vwo 271; Vwo 279; Vwo 452; Vwo 455; Vwo 520; Vwo 521; Vwo 559; Vwo 649; Vwo 751; Vwo 756; Vwo 836] II-5
krentenbrood krentenweg: schj=ch van chocolade  krintewek (Heerlerheide) Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̜pǝl (Heerlerheide), lam: lām (Heerlerheide), stolper: štǫlǝpǝr (Heerlerheide) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbebijter: krøbǝbitǝr (Heerlerheide) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krielkip krieltje: krilkǝ (Heerlerheide) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
kroeshaar kroeskop: waarschijnlijk jonger  kroeskop (Heerlerheide), loeze, een -: (hij heeft kroeshaar)  ət iz ənə lôêzə (Heerlerheide) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1