| 19089 |
iemand uitschelden |
uitmaken:
jomant owət mache (P197p Heers),
verwijten:
verweejətə (P197p Heers),
verzetten:
emant it vərzɛətə (P197p Heers),
voor vuile vis uitmaken:
ɛmant vər vɛlə vɛis oətmòkə (P197p Heers)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
| 20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
neuje (P197p Heers),
znd 32, 71;
nuië (P197p Heers)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
| 21563 |
ijken |
controleren (<fr.):
de gewiechte kontreliejəre (P197p Heers),
pegelen:
də gəwichtə pöiŋələ (P197p Heers)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
| 23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
de ejeshejelige (P197p Heers)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 31623 |
ijsnagels |
ijsnagels:
ē̜ǝ.snǭ.gǝls (P197p Heers)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
| 25154 |
ijspegel |
ijspiel:
eeəspil (P197p Heers),
piel ijs:
ps. of toch omspellen volgens IPA: [pil @\\s]?
pil ɛəs (P197p Heers)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
| 18913 |
ijver |
ijver:
hie is vol iever (P197p Heers),
hɛt vöil iəvər (P197p Heers)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
| 25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
ɛiəzəl (P197p Heers),
spiegelbaan:
spiegelbown (P197p Heers),
verglas (fr.):
vərgla (P197p Heers)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
| 25157 |
ijzelen |
ijzelen:
⁄t is an ⁄t eezələ (P197p Heers, ...
P197p Heers),
ps. letterlijk omgespeld volgens IPA.
⁄t [eͅeəzəlt (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
| 32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (P197p Heers)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|