34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
zingen:
zęŋǝ (P197p Heers)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knots:
knots (P197p Heers)
|
kraakbeen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
parels:
pja.lə (P197p Heers)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
zeikkraan:
[zeik]krǭǝn (P197p Heers)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
krienekraai:
krienekreie (P197p Heers),
krienekraan:
krienekroan (P197p Heers)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kralen:
kröäle (P197p Heers)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gazet (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
18223 |
kreukelen |
plooien smijten:
plooie smète (P197p Heers),
smit plooijə (P197p Heers)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜.tǝr (P197p Heers)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (P197p Heers)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|