e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toneelspel spel: [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  spel (Heers) een voorstelling door een toneelgroep [spel] [N 112 (2006)] III-3-2
tong tong: zen taung is owengelowe (Heers) Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)] III-1-1
toot staart: stat (Heers), top: (mv)  tøp (Heers) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenhaan t hantje van dn taore?].: kerekhoan (Heers) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits kerktoren: kerektoan (Heers) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk kerkklok: kerekklok (Heers) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
tortelduif tortelduif: totteldof (Heers, ... ), tottəldouf (Heers) Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
tralie tralie: troͅi̯lə (Heers) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
trapleuning leun: lyjǝn (Heers) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappist trappist: trappis (Heers) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3