e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

Gevonden: 2718
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebrekkig persoon arm schaap: erm skoeëp (Heers) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebruik gewoonte: gewoe[n}te (Heers), gewoe[n}tje (Heers), gewuɛnte (Heers), manier: mannier (Heers) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-2
gedienstig gedienstig: es gədenstich (Heers), eerste i van gedienstig i van binnen  hieje is gedīnstig (Heers) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedoopt worden gedoopt worden: gedeup jóenen (Heers) Gedoopt worden. [N 96D (1989)] III-3-3
geduld patience (fr.): hét toch a wa pətiensə (Heers), hét toch e wa pətiensə (Heers), hɛt tòch ə bitsjə pəsjɛnsə (Heers) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee braaf: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ə broəf kɛint (Heers), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  broͅəf (Heers), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ə gewillig kijnt (Heers), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Heers), goed: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ə gut kɛint (Heers), zich alles laten gezeggen: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ə kɛint da zich aləs lüt gəzɛgə (Heers), zoet: ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  zut (Heers) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelzucht geel verf: giejəl verfəf (Heers), giɛl vɛrf (Heers) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geer geer: giǝr (Heers) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerakker kortvoren: kǫt˲vuǝrǝ (Heers) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geeuwen gapen: gaopə (Heers), go.pə (Heers) geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2