23463 |
klokkentouw |
klokkenkoord:
klokkekoat (P197p Heers)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klonk:
kloenk (P197p Heers),
klunk (P197p Heers),
kluŋk (P197p Heers)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
23281 |
klooster |
klooster:
kloͅstər (P197p Heers)
|
Een klooster. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
22659 |
klucht |
klucht:
kluiX (P197p Heers),
[Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]
klucht (P197p Heers)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)] || een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
eitje:
eikes (P197p Heers)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P197p Heers)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kleuzenier (P197p Heers)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
kleus (P197p Heers)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
knēx (P197p Heers)
|
een knecht [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
bletse (P197p Heers),
bleutse (P197p Heers)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|