34478 |
nog in het ei zittend kipje |
belegd eitje:
bǝlęi̯t ęi̯kǝ (P197p Heers)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
30213 |
nok |
vorst:
vjuos (P197p Heers)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
skrēͅf’gɛəld (P197p Heers)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
houwen:
houwə (P197p Heers)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (P197p Heers)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22702 |
o.l.v.-hemelvaart |
onze-lieve-vrouw-halfoogst:
os li vroəw half oes (P197p Heers),
oo kort
os lifvroo half oos (P197p Heers),
onze-lieve-vrouw-hemelvaart:
os li vroəw hiemelvaət (P197p Heers),
klank ao als in enere
os lieve vroo hiemelvoat (P197p Heers)
|
Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
oktaaf (P197p Heers)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23636 |
offerande |
offerande (<fr.):
offerande (P197p Heers)
|
De offerande, het offertorium [offeróng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23408 |
offerblok |
offerblok:
offerblok (P197p Heers)
|
Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23639 |
offergang |
offergang:
offergank (P197p Heers)
|
De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|