34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
jiep, jiep, jiep:
jīp, jip, jip (P197p Heers),
jonge kiekens:
joŋǝ kikǝs (P197p Heers),
kloek, kloek:
kluk, kluk (P197p Heers)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyu̯s (P197p Heers),
kuus, kuus:
kys, kys (P197p Heers),
tsie:
tšī (P197p Heers)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
21652 |
roeper |
oproeper:
ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
op’ruppər (P197p Heers)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
roeping (P197p Heers)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (P197p Heers)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
19606 |
roerzeef |
zijg:
zēx (P197p Heers)
|
zift voor soep of groenten (fr. passoire) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
25088 |
roest |
roesel:
roͅssəl (P197p Heers)
|
roest (roester) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
19923 |
roestvlek |
roeselplek:
roͅsəlplak (P197p Heers)
|
roestvlek (in het linnen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rut (P197p Heers),
rook:
ruk (P197p Heers)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
kuǫ.n (P197p Heers)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|