19420 |
sintel |
steen:
steun (P197p Heers)
|
Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterkloeos (P197p Heers)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21581 |
sjacheren |
knommelaar (zn.):
vgl. Sint-Truiden Wb. (pag. 143): knoemeleer, 1. knoeier; 2. oneerlijk iemand.
knoməleͅir (P197p Heers)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šeͅrloͅtə (P197p Heers)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
[Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]
sjoelen (P197p Heers)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P197p Heers)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwə (P197p Heers),
zwat ən blaow gəhaot (P197p Heers)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (P197p Heers)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
klets:
klets (P197p Heers),
klɛts (P197p Heers)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
34594 |
slaghout |
slaghout:
slǭxhot (P197p Heers)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|