e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vi̯āzǝ[kalf] (Heers) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hennetje: hinǝkǝ (Heers), pulletje: pølǝkǝ (Heers) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk lam ooitje: oi̯kǝ (Heers), ōi̯kǝ (Heers) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen ooi: ōi̯ (Heers), ōǝ (Heers), ou: ou̯.ǝ (Heers) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zoog: zou̯.x (Heers), zou̯x (Heers), zōx (Heers) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif duivin: dəve̝n (Heers), ən dəvin (Heers) Duivinne [ZND B2 (1940sq)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
vrouwelijke eend eend: jęi̯.nj (Heers), hen: hen (Heers) [L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.] I-12
vrouwelijke gans hen: hen (Heers) [A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.] I-12
vrouwelijke geit geit: gęi̯.ǝt (Heers) [N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.] I-12
vrouwelijke hond, teef tooi: toi (Heers), tooi (Heers), tooitje: tooike (Heers) teef [Goossens 1b (1960)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] III-2-1