20322 |
het einde van zijn leven |
het laatste van zijn leven:
ət leiste van ze lîevə (P197p Heers),
’t lijste van ze lîevə (P197p Heers)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
groawəs aofmèjə (P197p Heers),
(het) gras maaien:
t gròəs mɛə (P197p Heers)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
23990 |
het heilig oliesel ontvangen |
heilig oliesel krijgen:
heilig olisel kreige (P197p Heers)
|
Het H. Oliesel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24058 |
het heilig oliesel toedienen |
heilig oliesel geven:
heilig olisel giejeve (P197p Heers)
|
Het H. Oliesel toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
ǭftriǝ (P197p Heers)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
oëtdoen (P197p Heers)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
32923 |
heukeling |
hoop:
(mv)
hø̜i̯p (P197p Heers)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uiteenbreken:
ǭ.tē.nbrię.kǝ (P197p Heers)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
33704 |
heuvel |
berg:
bɛrx (P197p Heers),
bɛrǝx (P197p Heers)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
berg:
berəg (P197p Heers),
ənə berx (P197p Heers)
|
heuvel [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|