17776 |
hiel |
vers:
vaəs (P197p Heers)
|
een hiel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
23901 |
hiernamaals |
in de hemel:
in den hiemel zen (P197p Heers)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn pa:
hie-je o-et no z’ne pa (P197p Heers)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
kreunen:
krøu̯nǝ (P197p Heers),
kuimen:
kø̜u̯mǝ (P197p Heers),
pakken:
noͅ zenən oͅsəm pakkə (P197p Heers),
snakken:
noͅ zenən oͅsəm snakkə (P197p Heers)
|
[JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)]
I-11, III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
tjonkje:
tsjeunkske (P197p Heers)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
tjonken:
tsjeunke (P197p Heers)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
fluiten van de pijn:
fleutte van de pein (P197p Heers)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
briezen, briesen:
brīzǝ (P197p Heers),
hinniken:
henǝkǝ (P197p Heers)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hoet (P197p Heers),
huət (P197p Heers),
hôêd (P197p Heers),
hû:t (P197p Heers),
ood (P198p Heers)
|
hoed [RND], [ZND A2 (1940sq)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳǝ (P197p Heers),
højǝ (P197p Heers)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|