18230 |
klomp |
klomp:
klōmp (L165p Heijen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
32449 |
klompspijkertje |
traats:
trɛts (L165p Heijen)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
31204 |
klopboor, muurboor |
klopboor:
klǫp˱bǭr (L165p Heijen),
muurboor:
mȳrbǭr (L165p Heijen)
|
Stalen boorijzer dat dient voor het boren van gaten in steen. De klopboor wordt tijdens het slaan met de hamer steeds een weinig gedraaid. Voor zachtere steen is deze boor hol; op deze wijze kan het boormeel worden opgenomen. De woordtypen houwpijp (Q 108), slagpijp (L 299) en pijp (Q 111) verwijzen waarschijnlijk naar dit type boor. Voor harde steensoorten wordt een massieve stang gebruikt die voorzien is van een speciaal bewerkt uiteinde. Volgens Zwiers II (pag. 404) wordt de gewone ɛklopboorɛ ook gebruikt voor het boren van gaten in baksteenmuren; hij wordt dan gewoonlijk ɛmuurboorɛ genoemd.' [N 33, 137; N 33, 164]
II-11
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klyt (L165p Heijen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klouwen (L165p Heijen)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
eene nèje knecht (L165p Heijen)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (L165p Heijen)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
kneden:
knēi̯ǝn (L165p Heijen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
24186 |
kneu |
heimourik:
hèjmowrik (L165p Heijen),
mourik:
mawrik (L165p Heijen),
mow(we)rik (L165p Heijen)
|
kneu
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
butsen:
butsen (L165p Heijen)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|