34127 |
magere koe |
grootmoeder:
grø̜tmut (L165p Heijen)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
19110 |
maken |
maken:
máákə (L165p Heijen)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
20154 |
man, manspersoon |
kerel:
kĕl (L165p Heijen),
man:
man (L165p Heijen),
manskerel:
ma.nskèl (L165p Heijen),
manslui:
ma.nsluj (L165p Heijen),
zie ma.nsluj
ma.nsluuj (L165p Heijen)
|
man || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || mannen, man(s)volk || manspersoon
III-2-2
|
26825 |
mand |
ben:
bɛn (L165p Heijen),
korf:
kø̜rǝf (L165p Heijen),
mand:
mant (L165p Heijen),
mānt (L165p Heijen)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
mankieren (L165p Heijen),
schelen:
schêle (L165p Heijen)
|
mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stir[kalf] (L165p Heijen),
stīr[kalf] (L165p Heijen),
stiertje:
stīrǝkǝ (L165p Heijen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34395 |
mannelijk lam |
rammetje:
rɛmkǝ (L165p Heijen)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
ram:
ram (L165p Heijen),
schapenbok:
sxǭpǝnbok (L165p Heijen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
haan:
hon (L165p Heijen),
hoorn:
horn (L165p Heijen)
|
Mannetjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|