e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
magere koe grootmoeder: grø̜tmut (Heijen) [N 3A, 147a] I-11
maken maken: máákə (Heijen) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
man man: man (Heijen) man [SGV (1914)] III-3-1
man, manspersoon kerel: kĕl (Heijen), man: man (Heijen), manskerel: ma.nskèl (Heijen), manslui: ma.nsluj (Heijen), zie ma.nsluj  ma.nsluuj (Heijen) man || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || mannen, man(s)volk || manspersoon III-2-2
mand ben: bɛn (Heijen), korf: kø̜rǝf (Heijen), mand: mant (Heijen), mānt (Heijen) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mankeren mankeren: mankieren (Heijen), schelen: schêle (Heijen) mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk kalf stierkalf: stir[kalf] (Heijen), stīr[kalf] (Heijen), stiertje: stīrǝkǝ (Heijen) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk lam rammetje: rɛmkǝ (Heijen) [L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.] I-12
mannelijk schaap ram: ram (Heijen), schapenbok: sxǭpǝnbok (Heijen) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif haan: hon (Heijen), hoorn: horn (Heijen) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2