24353 |
mijt |
teek:
tèèk (L165p Heijen)
|
mijt
III-4-2
|
34112 |
miltkuilen |
hazenleger:
hǭzǝlē̜gǝr (L165p Heijen),
miltkuilen:
(enk)
mēltkyl (L165p Heijen)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
miltvuur (L165p Heijen)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
18795 |
minderen |
minderen:
mīnderen (L165p Heijen)
|
minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjörrig (L165p Heijen)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismakt (L165p Heijen)
|
mismaakt [SGV (1914)]
III-1-2
|
24544 |
mispel |
mispel:
mispel (L165p Heijen)
|
mispel
III-4-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
mist:
(zonder onderscheid)
mist (L165p Heijen),
mot:
¯laaghangende mist¯
mot (L165p Heijen)
|
mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|
24425 |
modderkruiper |
meerkat:
mèrkat (L165p Heijen)
|
modderkruiper
III-4-2
|