e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moed courage (fr.): Hèt ¯s de keraos as ge dörft  keraos (Heijen), zie keraos  keraozie (Heijen) moed III-1-4
moeder moeder: moe.der (Heijen), mojjer (Heijen), mōēder (Heijen, ... ), zien moeder is aalt  mōēder (Heijen), moeke: moeke (Heijen), moet: moet (Heijen), mōēd (Heijen) moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder, moedertje || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
moeite moeite: alle muujte um zu.nst  muujte (Heijen) moeite III-1-4
moer moeder: mojjer (Heijen), mójjer (Heijen), moer: moor (Heijen, ... ) konijn || konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras ven: vęn (Heijen) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moersleutel schroevensleutel: sxruvǝslø̜tǝl (Heijen) In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.] II-11
moestuinx hof: hof (Heijen, ... ), hoͅf (Heijen) [DC 03 (1934)] [SGV (1914)] I-7
moeten moeten: motte (Heijen), motten (Heijen) moeten [SGV (1914)] || moeten (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
mogen mogen: Ik mooch nie zwèmme van d¯n dokter Hïj mag d¯r zien Ik mag `,s aoves gèr ¯n Tortelduu.fke (Genneps bier) Da mag wel waor zien, mar ik wil ¯t niet hèbbe  meuge (Heijen) mogen III-1-4
moker, vuisthamer moker: mōkǝr (Heijen), vuisthamer: vȳsthāmǝr (Heijen) Zware, vierkante ijzeren hamer met korte steel. Zie ook het lemma "moker" in Wld II.9, pag. 15. Volgens het Hertens woordenboek (pag. 266) was de vuisthamel een zware handhamer van ijzer of staal met twee vlakke banen en met een houten steel van ongeveer 25 cm lengte. Zie voor de woordtypes klauwe (Q 111) en klauwhamer (L 290, 291) ook RhWb IV, kol. 666, s.v. ɛKlaueɛ.' [N 33, 83; N 64, 40g; N 66, 7g; monogr.] II-11