21381 |
tolgaarder |
tolbaas:
tolboas (L165p Heijen)
|
tolgaarder [SGV (1914)]
III-3-1
|
17727 |
tonen |
tonen:
töenen (L165p Heijen)
|
tonen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tong (L165p Heijen)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
teunbank (L165p Heijen)
|
toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
34588 |
toot |
tompen:
tø̄mp (L165p Heijen)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
bibbervalk:
bibbervalk (L165p Heijen)
|
torenvalk
III-4-1
|
29108 |
tornen |
tornen:
tǫnǝ (L165p Heijen),
tǫnǝn (L165p Heijen)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
22025 |
tortelduif |
lachduif:
lachdoe.f (L165p Heijen),
tortelduif:
tótteldoe.f (L165p Heijen),
tóttelduu.f (L165p Heijen)
|
tortelduif
III-4-1
|
18917 |
traag |
traag:
cf. VD s.v. "traag"2. langzaam in het handelen., niet voortvarend, sloom (minder sterk dan lui, vadsig)
troag (L165p Heijen)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
traktieren (L165p Heijen)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|