19341 |
vreugde |
vreugde:
vreugde (L165p Heijen)
|
vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
vriend (L165p Heijen)
|
vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vrīēzen (L165p Heijen)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20316 |
vrijgezel |
vrijster:
vrijster (L165p Heijen)
|
vrijster
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
hebamme (du.):
heebam (L165p Heijen),
cf. VD D-N s.v. "Hebamme"(vroedvrouw Zie ook Roukens p. 316 "Hebamme
hēēbam (L165p Heijen),
kindjesvrouw:
kie.ndjesvrow (L165p Heijen),
vroedvrouw:
vroedvrouw (L165p Heijen),
wijsvrouw:
wie.svrow (L165p Heijen),
wiesvrow (L165p Heijen),
wijzemoeder:
zie wiesvrow
wie.zemoojer (L165p Heijen),
wijzevrouw:
zie wiesvrow
wie.zevrow (L165p Heijen),
wiezevrow (L165p Heijen)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw
III-2-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouwlie:
vrôllie (L165p Heijen),
vrouwmens:
vrômmes (L165p Heijen),
wijf:
wief (L165p Heijen)
|
vrouwen, meisjes || vrouwmens, vrouw || wijfje, vrouw
III-2-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maalkalf:
mǭl[kalf] (L165p Heijen),
mukmaal:
mø̜kmǭl (L165p Heijen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛrm (L165p Heijen),
gɛ̄rm (L165p Heijen),
germpje:
gɛrmkǝ (L165p Heijen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zog:
zox (L165p Heijen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nt (L165p Heijen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|